Brussels grondwitloof ontstond in de gemeente Schaarbeek. Meer bepaald in de “Botanieken Hof” aan de Schaarbeekse poort. Hier werd geëxperimenteerd met gekropt witloof uit chicoreiwortels. De wortelen werden rechtop naast elkaar geplaatst, bedekt met paardenmest en werden vochtig gehouden. Mooie witte kropjes waren het resultaat. Andere tuinlieden die hier werkzaam waren, namen de teelt over in hun eigen tuintjes. Onder invloed van de verstedelijking en toename van de productie breidde de teelt zich uit naar de aangrenzende gemeenten tot het centrale deel van de provincie Vlaams-Brabant tussen de steden Brussel, Mechelen en Leuven. Vandaar ook de benaming ‘Brabants grondwitloof’. De uitbreiding was mogelijk door de aanwezigheid van kleine onrendabel geworden landbouwbedrijfjes voor wie de teelt het uitzicht op een fatsoenlijk inkomen bood. Ook de zandleemgronden leenden zich goed voor de witloofteelt. Ze leverden een kwalitatief goede wortel die nog voldoende gemakkelijk kon worden gerooid als de grond erg nat was. De witloofboeren selecteerden zelf het witloofzaad en letten hierbij op smaak, mooi gevormde kroppen en spreiding van de oogstperiode. Voor het Brussels grondwitloof is dat een goed evenwicht tussen bitter en zoet en een knapperige structuur.